Goede terminologie is de sleutel tot heldere en gemakkelijke communicatie. Dit is in het
bijzonder het geval in de wetenschap, waarin iedere specialiteit zijn eigen taalgebruik en
symbolen heeft. Omdat symbolen vaak onjuist of onvolledig werden gebruikt, werd in 1977 een
symposium over mutatie nomenclatuur en genetische symbolen gehouden tijdens de 66e
jaarlijkse bijeenkomst van de internationale wetenschappelijke pluimvee sociëteit. De
volgende voorstellen zijn grotendeels gebaseerd op de diverse richtlijnen voor o.a. pluimvee.
a. De naam van de mutatie moet geschreven worden met een kleine beginletter b.v. australisch bont, opaline, deensbont enz.enz., behalve aan het begin van een zin of op een andere
plaats waar dat gebruikelijk is.
b. Het locussymbool moet indien mogelijk overeen komen met de eerste letter van de Engelse
naam van de mutatie en moet dus zijn afgeleid van de naam van het gen. Het locussymbool
moet bestaan uit een minimum aantal letters en indien nodig cijfers zodanig gekozen dat het
zich duidelijk onderscheidt van de andere symbolen b.v. sl voor leiblauw (slate), op voor
opaline enz.enz.
c. Het locussymbool moet geschreven worden met een hoofdletter indien de factor dominant en met een kleine letter als de factor recessief vererfd, b.v. G voor Australisch grijs, pl voor Schotse (plum eyed) fallow enz.enz.
Allelische symbolen mogen nooit gebruikt worden om onderscheid te maken tussen
dominantie of recessieviteit.
d. Symbolen voor allelen mogen met hoofdletters, kleine letters of Arabische cijfers geschreven worden. Het allelische symbool wordt gebruikt als bovenschrift bij het locussymbool,
indien het locussymbool gevolgd wordt door een bovenschrift "+", dan betreft het de
wildvorm. Bij de grasparkiet wordt de lichtgroene (bl +_D + / bl +_D +) als de wildvorm beschouwd.
e. Genotypen moeten in schuinschrift worden geschreven. Een schuine streep
tussen de allelen vergemakkelijkt het lezen van genotypen, b.v. Pb/Pb +, Pi/Pi + of dil/dil +.
Een lijst van Grasparkiet loci en allelen is te zien op de genetische symbolen pagina. Enige nieuwe symbolen zijn toegevoegd aan de reeds bestaande en enkele symbolen zijn veranderd vanwege recente nieuwe inzichten in de vererving van sommige factoren. In alle artikelen over Grasparkieten zullen daar waar nodig uitsluitend de in deze tabel voorgestelde symbolen worden gebruikt.
Literatuur:
[1] Committee on Standerized Genetic Nomenclature for Mice Guidelines for Nomenclature of Genetically Determined Biochemical Variants in the House Mouse, Mus musculus Biochemical Genetics Vol.9 no.4 (1973); blz.369-374 [2] Committee on Standardized Genetic Nomenclature for Mice A Revision of the Standardized Genetic Nomenclature for Mice Journal of Heredity Vol.54 (1963); blz.159-162 [3] Green M.C. The Laboratory Mouse, Mus musculus Handbook of Genetics Vol.4 (New York) 1975; blz.203-241 [4] Onsman I. Rules for a Standard Genetic Nomenclature for Budgerigars The Budgerigar Journal no.6 (1992); blz.19-21 [5] Taylor T.G., Warner C. Genetics for Budgerigar Breeders Publ. The Budgerigar Society (1986)
Home