Berichten over een nieuwe mutatie zijn voor mij aanleiding om eens te evalueren of het hier
inderdaad om iets nieuws gaat. Een artikel in het februari nummer van BUDGIE (BSH) viel toevallig samen met één van de oorspronkelijke artikelen van Michael
Christian over de "brownwing" dat in het januari nummer van Cage & Aviary
Birds is te vinden [2].
Uit eerdere publikaties van Christian is mij gebleken dat zijn informatie doorgaans
zorgvuldig en correct is en uit zijn artikel blijkt dan ook dat hij er niet eerder mee naar
buiten is getreden voordat hij absolute zekerheid had dat het hier om een "nieuwe" mutatie
ging. De vraag blijft alleen of het hier werkelijk om iets nieuws gaat of dat het hier om de
wederopstanding van een oude uitgestorven mutatie gaat. Dit laatste lijkt meer voor de
hand te liggen.
De omstreeks 1940 in Californië ontstane mutant, is vermoedelijk niets anders geweest dan
wat we tegenwoordig de Duitse fallow noemen. Deze vogels werden indertijd californische
fallows genoemd en aan de summiere beschrijving die ervan bekend is kan worden afgeleid
dat ze rode ogen hadden met zichtbare irissen.
Deze stam verdween vrij snel maar reeds in 1932 ontdekte N.A.Coulsen uit Lincoln een
mutatie tussen zijn normalen met een oogkleur die het midden hield tussen die van de
cinnamon en de engelse fallow. Omdat hij geen goede naam kon bedenken noemde hij ze
faded greens (gesluierde groenen) en faded blues (gesluierde blauwen).
De eerste mutant, een man, zag eruit als een dofgekleurde groene grijsvleugel, met
uitzondering van de ogen die pruimkleurig waren. Gekoppeld aan een echte grijsvleugel
gaven deze vogels uitsluitend normale wildvorm jongen waaruit bleek dat het om een
onafhankelijke nieuwe mutatie ging. De vererving was autosomaal recessief. Het feit dat de
eerste mutant een man was had immers al in die richting gewezen.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog stierf deze mutatie uit om in 1970 weer opnieuw op te
duiken in Suffolk, Engeland, waar ze door Cyril Rogers in een gemengde kolonie werd
herontdekt. Ondanks zijn pogingen deze mutatie weer nieuw leven in te blazen, strandden
deze uiteindelijk op een pop die niet wilde broeden en een man die geen interesse had in
het andere geslacht. Zo gaat dat soms.
De z.g. "Brownwings" die in de Engelse literatuur beschreven worden, moeten ongeveer in
1950 zijn ontstaan. Het kenmerkende verschil tussen engelse brownwings en cinnamons is
de oogkleur bij de geboorte. Bij cinnamons zijn vlak na het uitkomen de ogen lichter dan
bij normalen en worden vrij snel donkerder. Bij brownwings zijn ze direkt al donker bij het
uitkomen.
Bij de mutatie die bij Christian is ontstaan, hebben de jongen rode ogen bij de geboorte en
na enige tijd worden ze donkerrood (portkleurig) zonder witte iris. Dit komt niet overeen
met de beschrijving die Rogers geeft van de Engelse brownwings [11].
De kleur van de bevedering is bij Engelse brownwings doffer bruin dan bij cinnamons,
althans zo worden ze door Rogers beschreven. Ze werden v.n.l. in Lancashire gekweekt en
tentoongesteld maar door de toenemende populariteit van de geslachtsgebonden cinnamons,
verdwenen ze weer volledig.
In 1986 werd door Dr.Robert Travnicek in Budgerigar World melding gemaakt van een betrouwbare kweker in Oregon (USA) die beweerde verscheidene brownwings te hebben maar verdere informatie hierover ontbreekt [14].
Een paar jaar geleden deden geruchten de ronde dat Jim Hutton in Engeland een cinnamon man had gekweekt uit een normale pop. Volgens de geslachtsgebonden regels is dat onmogelijk en de enige mogelijkheid die overbleef was de wederopstanding van de brownwing. Door bemiddeling van een keurmeester ben ik erin geslaagd een grijsgroene split "brownwing" man van Hutton los te krijgen voor onderzoek. Dit onderzoek loopt nog steeds maar wordt zeer bemoeilijkt doordat deze man eveneens split voor overgoten en geslachtsgebonden cinnamon blijkt te zijn. Daardoor kan het nog jaren duren voordat er zekerheid is of het inderdaad een autosomaal recessieve brownwing is of iets anders.
Enige jaren geleden ontdekte ikzelf in een dierenwinkel een ongeringde roodoog met witte iris, een Duitse fallow dus. De vogel zat tussen een partij winkelparkietjes, vogeltjes met een lichaamsgewicht van ongeveer 30 gram. Ongetwijfelt een spontane mutant waaruit blijkt dat roodoog mutaties min of meer regelmatig en waarschijnlijk vaker voorkomen dan wij denken.
Uit het verhaal van Christian blijkt dat hij reeds in een vroeg stadium "experts" naar zijn
nieuwe mutanten had laten kijken maar die deden de vogels af als zijnde donkere
cinnamons of slechtgekleurde normalen. Ze negeerden de broedgegevens en suggereerden
zelfs dat daar wel een fout in zou zitten. Inmiddels hebben nog enkele australische kwekers in Perth en Melbourne met deze mutatie
gekweekt en bevestigd dat de vererving autosomaal recessief is.
Op zich is dat niet verwonderlijk want we hebben hier te maken met een vorm van
albinisme. Albinisme kent n.l. vele verschijningsvormen, zowel bij zoogdieren als bij
vogels [3,12].
Bij de mens onderscheiden we momenteel 10 verschillende vormen van albinisme waarvan
er slechts één een dominante vererving heeft [3,4]. Van de negen anderen zijn er twee
geslachtsgebonden en zes autosomaal recessief. Bij de grasparkiet onderscheiden we
voorlopig acht vormen van albinisme, te weten zes autosomaal recessieve en twee
geslachtsgebonden. Ik noem degenen waarover zekerheid bestaat in de huidige literatuur
[11,13].
De autosomaal recessieve ino, Duitse fallow, Engelse fallow, Schotse fallow, Engelse
brownwing, faded greens/blues (gesluierden), de geslachtsgebonden cinnamon en de
eveneens geslachtsgebonden ino. Helemaal zijn we hier nog niet uit want de autosomaal
recessieve ino [8] zou een allele van de duitse fallow kunnen zijn.
De lacewing is een verhaal apart en zolang niet bewezen kan worden dat dit een
zelfstandige mutatie is hoort hij niet in dit rijtje thuis.
De bij Christian ontstane "nieuwe" mutatie doet mij nog het meest denken aan de door
Rogers beschreven gesluierden (faded green/blue). Proefparingen kunnen hieromtrend
duidelijkheid verschaffen en in mijn hoedanigheid als research coördinator van MUTAVI
zal ik dan ook kontakt opnemen met Christian om te onderzoeken in hoeverre daar
mogelijkheden voor zijn.
Roodoog mutaties zijn helaas nooit erg populair geworden. Daar zijn een aantal redenen
voor op te voeren. In de eerste plaats vererven zij allemaal recessief en recessieve mutaties
hebben (ten onrechte) de naam dat ze vaak moeilijker op formaat te krijgen zijn.
Fallows zijn bij de geboorte zwakker dan normalen, dat is bekend. De sterfte onder de
jongen is groot maar is lager als alleen met splitvogels wordt gekweekt. De weg naar
succes is daardoor langer dan wanneer we met normalen kweken en wij kiezen nu eenmaal
graag voor de weg van de minste weerstand.
Statistisch gezien is over het sterfte cijfer onder fallows vrijwel niets bekend en MUTAVI
is enige jaren geleden dan ook een onderzoek gestart naar de sterfte onder jonge duitse en
engelse fallows. Wij hebben reeds kweekgegevens uit Engeland en van slechts één kweker
uit ons eigen land verzameld, maar nog onvoldoende om statistiek op te bedrijven. Dus, als
u fallows kweekt en u wilt meedoen aan dit onderzoek, stuur mij dan uw kweekgegevens.
Alle roodoog mutaties bij grasparkieten en ook bij andere vogelsoorten, zijn cel-autonome mutaties, d.w.z. dat de mutatie zich uitsluitend manifesteert in de celkern van de melanocyten (pigmentcellen) waardoor deze niet meer normaal functioneren. Hieruit blijkt dat het op z'n zachtst gezegd hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht dat roodoog mutaties een deprimerende werking zouden hebben op het formaat. Wel is bekend dat bij fallows de aangeboren zwakte wel degelijk in verband staat met de mutatie zelf. Dit verschijnsel heet pleiotropie en is door mij uitvoerig in het artikel over de vererving van de kuiffactor beschreven [10]. De geslachtsgebonden cinnamon is eveneens een cel-autonome mutatie met als mogelijk pleiotroop effect een enigszins vertraagde groei. Van de in Budgie beschreven Engelse autosomaal recessieve "bruinvleugels" die van tijd tot tijd op de shows te zien zouden zijn, heb ik geen informatie kunnen vinden in de huidige literatuur. Als iemand daar meer informatie over heeft of zo'n vogel voor onderzoek mee kan nemen vanuit Engeland, houd ik mij aanbevolen.
[1] Budgie Digest (Red.)., (1976) The Mating of Different Red-Eye Varieties Together S.A.Budgie Digest Vol.7 no.5: blz.14-15 [2] Christian M., (1993) New Brownwing may Inspire Enthusiasts Cage & Aviary Birds no.1 (januari) [3] Dorp v D.B., (1985) Shades of Grey in Human Albinism Academisch Proefschrift: 173 blz. [4] Fitzpatrick T.B., Jimbow K., Donaldson D.D., (1974) Dominant Oculo-cutaneous Albinism British Journ. Derm. Vol.91: blz.23 [5] Hoogerwaard M., (1993) "De Bruinvleugel", Nieuwe Mutatie in Australië Budgie 4e Jaargang no.7: blz.3 [6] King R.A., Lewis R.A., Townsend D.W., (1985) Brown Oculocutaneous Albinism: Clinical, Opthalmological, and Biochemical Characterization Ophthalmology Vol.92 no.11: blz.1496-1505 [7] King R.A., Rich S.S., (1986) Segregation Analysis of Brown Oculocutaneous Albinism Clinical Genetics Vol.29: blz.496-501 [8] Moore K., (1990) The Reappearance of the Non Sex-Linked Red Eye Budgerigar World issue 89, no.1: blz.18-19 [9] Onsman I., (1991) Misverstanden over Fallows Psittaci no.1: blz.25-26 [10]Onsman I. De Kuiffactor: Een Subletale Factor bij de Grasparkiet Syllabus Grasparkieten Symposium 1992; blz.16-19 [11]Rogers C., (1987) The World of Budgerigars Nimrod Press, Alton, Hamshire, England [12]Sage B.L., (1962) Albinism and Melanism in Birds British Birds Vol.55 no.6: blz.201-225 [13]Taylor T.G., Warner C., (1986) Genetics for Budgerigar Breeders Publ. The Budgerigar Society, England [14]Travnicek R., (1986) The Death of Beauty Budgerigar World no.7; blz.15-16
Home